1. Algemeen Het BMP hanteert de rasstandaard van het Miniatuurpaard zoals deze is opgesteld door het AMHA, the American Miniature Horse Association, met uitzondering van de maat. Deze rasstandaard is geldig voor alle paarden binnen het fokprogramma.
Er is geen beperking van de rassen die mogen gebruikt worden voor het kruisen met Belgische Miniatuurpaarden. De fokproducten uit kruisingen hebben geen afzonderlijke rasstandaard, maar moeten voldoende kenmerken uit de vooropgestelde rasstandaard bezitten. Bovendien moeten de kruisingen worden gefokt met het oog op het bekomen van een Belgische Miniatuurpaard volgens de rasstandaard waarvan een afstammeling kan opgenomen worden in de klasse 1 van de hoofdsectie van het Belgisch Stamboek voor het Miniatuurpaard vzw.
2. De rasstandaard Het Belgisch Miniatuurpaard voldoet aan volgende kenmerken:
Algemeen: een miniatuurpaard is een mooi, klein, goed uitgebalanceerd paard dat, indien alle referenties m.b.t. grootte zouden worden geëlimineerd, dezelfde bouw en proporties zou hebben als andere grote (fijne) paardenrassen. De merrie oogt verfijnd en vertoont vrouwelijke elegantie. De hengst straalt kracht en mannelijkheid uit. De algemene indruk is er een van symmetrie, kracht, behendigheid en alertheid. De beweging is sterk en atletisch, toont natuurlijk en straalt sportiviteit uit. Het paard is soepel in de schouder en heeft voldoende actie vanuit de achterhand. Bij jurering wordt in geval van twijfel tussen twee overig gelijke miniatuurpaarden de voorkeur gegeven aan de kleinste van de twee.
Temperament: het temperament wordt gereflecteerd in zijn persoonlijkheid. Het miniatuurpaard is intelligent, nieuwsgierig, zachtaardig, verstandig, werkwillig en gehoorzaam.
Maat: het paard wordt gemeten op de plateau van de schoft en mag op volwassen leeftijd de maximaal toegelaten schofthoogte van 106 cm niet overschrijden.
Hoofd: Het hoofd is mooi, driehoekig van vorm en relatief klein in verhouding tot de lengte van hals en lichaam. Het voorhoofd is breed met grote, prominente ogen. De ogen zijn ver genoeg uit elkaar geplaatst. De afstand tussen de snuit en de ogen is relatief kort. Een hoofd heeft een recht of lichtjes hol (dishy) profiel en gaat over in kleine, verfijnde snuit met grote neusgaten.
Gebit: Van de zijkant bekeken moeten de tanden mooi aansluiten en gelijkmatig zijn over het hele gebit. Slechts een halve breedte van de tand is toegestaan als afwijking. Door het wisselen kan de stand tijdelijk veranderen.
Oren: De oren staan bovenop het hoofd en worden alert gedragen. Ze hebben een middelmatige grootte, uitlopend in een mooie punt welke licht naar binnen gebogen is.
Hals: De hals is geplaatst bovenop een goed-gehoekte schouder, die ruim boven de punt van de schouder vertrekt en soepel overgaat in de schoft, waardoor de indruk wordt gewekt dat de hals boven op de schoft zit in plaats van ervoor. De slanke hals is licht gebogen en vormt een zachte curve van kruin tot achterkant. De lengte is in verhouding met het lichaam waarbij de bovenlijn beduidend langer is dan de onderlijn. De onderhals is strak en duidelijk te onderscheiden waardoor het paard flexibel kan bewegen en een goede ademhaling heeft.
Schouders: de schouder is lang, gespierd, schuin en geplaatst onder een goede hoek (45-50°), waardoor vlotte, ruime bewegingen mogelijk zijn, alsook een alerte hoofd- en nekhouding.
Lichaam: Het lichaam is compact met een korte rug, brede lendenen, diepe flanken en goed gewelfde ribben. De rug heeft een lange, vlakke, goed bespierde lenden en loopt soepel naar de heup. De inplanting van de staart zal niet overdreven hoog of laag zijn, maar in vloeiende lijn met het kruis. De onderlijn van het lichaam moet lang zijn maar niet opgetrokken op de flank. Op volwassen leeftijd mag de bovenkant van de heup niet hoger zijn dan de schoft. De borst is middelmatig breed met zichtbare spierontwikkeling.
Benen: De benen lijken langer dan het lichaam diep is. Ze hebben een platte botstructuur en een duidelijk verfijnd uiterlijk. De benen zijn structureel recht en evenwijdig als ze van voren en van achteren worden bekeken met de hoeven recht naar voor gericht. De koten hebben voldoende lengte en zijn voldoende gehoekt om een lichte, verende stap mogelijk te maken. De voorbenen hebben een goed gespierde bovengedeelte dat relatief lang is in verhouding tot het pijpbeen. De koten van de voorbenen hellen 45 tot 48 graden en vloeien soepel zonder verandering van hoek van de hoeven naar de grond. De structuur van het achterbeen moet goed gehoekt zijn met een voldoende gebogen spronggewricht om een atletische beweging toe te laten; de knie goed voorwaarts geplaatst en laag in de flank met goed bespierde dijen en bovenbenen. Het bovenbeen is relatief lang in verhouding tot het onderbeen. Het pijpbeen staat loodrecht op de grond wanneer de punten van de hakken en de billen zich in dezelfde verticale lijnen bevinden. De achterste koten hebben een helling van 40 tot 50 graden en gaan soepel zonder een verandering van hoek van de hoeven naar de grond. De hoeven zijn bijgesneden tot een praktische lengte en hebben voldoende teenlengte en hoek met spreiding van de hielen voor de grootte en verhoudingen van het dier.
Beweging: De stap is een natuurlijke, vloeiende gang met vier slagen en een paslengte evenredig met de hoogte en lengte van de benen. De draf is een natuurlijke, voorwaartse, vloeiende diagonale loop met twee slagen waarbij de knie en het spronggewricht gesynchroniseerd even hoog en even ver strekken. Als het paard van voren en langs achter bekeken wordt en naar voren loopt, repliceert het paard de structurele correctheid van zijn houding. De sporen van de achterbenen moeten even breed zijn als de sporen van de voorbenen.
Kleur en vacht: alle haarkleuren, kleurpatronen, aftekeningen en oogkleuren zijn toegelaten. De vacht moet zacht en glanzend zijn. Manen en staart verzorgd en glanzend.